Leden krijgen toegang tot extra informatie. Leden kunnen ook deelnemen aan het Forum Totaal hits:
Hieronder kunt u inloggen met een Gebruikersnaam en Wachtwoord of een account aanmaken. Aantal bezoekers
 
Nuttige insecten

Ongewervelden of Invertebraten zijn dieren zonder een wervelkolom of ruggengraat en zin verdeeld in twee groepen: Insecten en Wormen. Nochtans is het geen coherente groep dieren. Circa 97% van de dieren in de wereld zijn ongewerveld.

De insecten kunnen worden ingedeeld in twee groepen: Nuttige en schadelijke insecten. De nuttige insecten omvatten enorme verscheidenheid aan individuen met zeer grote verschillen in levenswijze, gedrag en bouw.
Voor de fruitteelt zijn de volgende nuttige insecten van belang:
Mieren, bijen, wespen, hommels, oorwormen, zweefvliegen, sluipwespen, bepaalde soorten kevers waaronder het lieveheersbeestje en de loopkevers, en sommige wantsen.

Oorwormen, gaasvliegen, zweefvliegen, sluipwespen, lieveheersbeestje en sommige wantsen spelen een relatief belangrijke rol bij de biologische bestrijding van insectenplagen. Mieren nemen ook verschillende insectenlarven als voedsel. Evenzeer nuttige insecten zijn honing- wilde bijen en hommels die gezamenlijk een belangrijke rol spelen bij de bestuiving van vruchtbomen.

Breng bloemenstroken tussen de bomen aan met als doel het aantrekken van en overwinteringplaats voor de bovengenoemde nuttige insecten. Een bloemenmengsel dat in bloei staat op het moment dat er geen fruitbomen bloeien, zodat de bijen volledig op de fruitbomen kunnen vliegen en de bloesem daarvan bestuiven, kan bestaan uit: Boekweit 46%, Venkel 16%, Groot akkerscherm 8%, Gipskruid 8%, Korenbloem 8%, Gele ganzenbloem 6%, Kleine Zonnebloem 5% en 3% klaproos.

Fluweelmijt

Gaasvlieg

Galmuggen

Honingbij

Hommel

Lieveheersbeestje

Metselbij

Oorworm

Regenworm

Roofmijten

Roofvlieg

Roofwantsen

Sluipwesp

Spinnen

Weekschildkevers

Zweefvliegen

Fluweelmijt
Ook wel geluksspinnetje genoemd is een zeer klein spinachtig diertje uit de orde mijten en teken . Er zijn vele soorten fluweelmijten die sterk op elkaar lijken, maar deze soort is een van de bekendste. De fluweelmijt wordt ongeveer 2-5 millimeter lang maar is eenvoudig te herkennen aan de knalrode kleur en de fluweelachtige beharing. De mijt is zelf niet parasitair zoals veel bekende soorten mijten, maar leeft van kleine diertjes als andere mijten en springstaartjes die worden gegrepen en leeggezogen. De nimf echter leeft van bloed van andere dieren, voornamelijk insecten en spinnen zoals bladluizen en perenbladvlo. De gastheren hebben hier waarschijnlijk geen last van en leggen niet het loodje. De net uit het ei gekropen larve klampt zich vast aan langslopende gastheren en laat weer los als ze moeten vervellen. Hiertoe wordt een holletje gegraven waarin de laatste vervelling plaatsvindt, waarna de volwassen mijt uit de bodem kruipt. Fluweelmijten zijn soms massaal te zien op planten, stenen en muren, of op grassen en bij zonnig weer zijn ze erg snel. De meeste waarnemingen zijn tussen april en oktober.

Gaasvlieg (Chrysopa perla)
De volwassen gaasvlieg overwintert binnenshuis. In het voorjaar worden ze actief en voeden zich met plantensappen, stuifmeel en honingdauw. Ze leggen hun eieren aan de onderzijde van de bladeren of op dunne twijgen. De larven van de gaasvliegen zijn te herkennen aan de twee vooruitstekende, haakvormige monddelen. Met deze haken wordt de prooi, waaronder bladluis, bladvlo en rode spin, gevangen en doorboord, waarna ze leeggezogen wordt. De larven eten in 2, 3 weken, 500 bladluizen per larve. De larven zijn beweeglijk en snel. De volledige ontwikkelingscyclus van ei tot volwassen insect duurt 22 tot 60 dagen. De volwassen dieren leven ongeveer 2 maanden.

Galmuggen
Galmuggen zijn erg tere insecten die vaak maar 2 tot 3 millimeter lang zijn. Ze hebben een dun, langwerpig lijf en dunne poten. De kop is duidelijk zichtbaar met draadachtige antennes. Het overgrote deel van de soorten galmuggen tasten planten aan of leven van schimmels, maar er zijn ook soorten die geleedpotigen eten. De larven van een aantal soorten soorten voeden zich met de eieren en jonge larven van andere insecten of mijten. Omdat de kleine larven niet in staat zijn om zich over grote afstanden te verplaatsen moet er vaak een aanzienlijke populatie prooien aanwezig zijn voordat de volwassen dieren eieren leggen. Een vrouwtje leeft ongeveer één week en kan in die tijd ongeveer 60 eitjes leggen. De larven komen na 3-7 dagen uit en worden al snel roodbruin van kleur. De larven van de bladluisjagende soorten zuigen de lichaamsinhoud van bladluizen op, waarna die bladluizen sterven. Daardoor zijn galmuggen snel en doelmatig. Na een kleine 2 weken zijn de larven geheel ontwikkeld. Ze laten zich op de grond vallen en verpoppen op geringe diepte in een cocon. De larven leven van bladluizen, spint , schildluizen, witte vlieg en thrips.

Honingbij
Met het zeldzaam worden van bijen is een goede bestuiving van fruitbomen moeilijker geworden en daarmee is het ook moeilijker kwalitatief goed fruit te telen. Insectenbestuiving vermeerdert niet alleen de opbrengst, ze heeft bovendien een gelijkmatiger oogst tot gevolg en zorgt voor beter volgroeide vruchten, iets dat in de fruitteelt van groot belang is.

De honingbij is ons voornaamste bestuivende insect. Hoewel ook hommels, aardbijen en andere “wilde” bijen, zweefvliegen en andere vliegen voor bestuiving zorgen, is de honingbij de belangrijkste.
Volgens onderzoekingen bestuift de honingbij appels voor bijna 70%, peren voor 50%, kersen voor 50% en pruimen voor 40%. De wilde bijensoorten bestuiven voor resp. 10, 25, 25 en 30 %, hieruit blijkt wel hoe belangrijk bijen zijn en hoe beperkt de bijdrage van andere insecten. Door intensief onderzoek is men erachter gekomen dat de windbestuiving in vele gevallen een even groot effect kan hebben als de honingbij.
De bijzondere betekenis van de bij ligt niet alleen in de omvang van de bestuiving maar ook in de kwaliteit: ze schuilt vooral in haar bloemvastheid, dat wil zeggen de gewoonte van de bij om zich bij het verzamelen van stuifmeel tot een bepaalde plantensoort te beperken. Helaas willen honingbijen bloemen nogal eens van opzij benaderen als de kroonbladen niet helemaal aansluiten zoals bij de appel. Van bestuiving komt in dat geval niets terecht.

Slechts weinig fruitrassen kunnen zonder bestuiving. Om een optimale bestuiving te verkrijgen moet je de bijen goede condities verschaffen.
Geen zorgvuldig opgeruimde en geschoffelde tuin tussen bespoten akkers en zwaarbemeste weilanden. Dan wordt het met name voor de wilde bijen en hommels erg moeilijk.

Wij beschikken zelf over 4 tot 5 bijenvolken en dit komt de kwaliteit van het fruit tot zijn recht. Je kunt duidelijk merken dat het fruit van veel betere kwaliteit is dan het fruit uit de schappen van supermarkten. Het fruit is niet alleen veel vleziger maar is ook lang niet zo waterig als de waterbommetjes uit de supermarkten. De honingbij zorgt niet alleen voor een goede bestuiving maar zorgt ook voor een mooie honingopbrengst. Daarbij dient opgemerkt te worden dat fruithoning van een uitstekende kwaliteit is. Bijenhouden is niet alleen een leuke hobby het is ook zeer ontspannend.

Opbrengst en kwaliteit van het fruit en groenten na bestuiving door de honingbij
Bron: Dr. Jens Radtke, Hohen Neuendorf

Hommel
Hommels vliegen per hectare in veel kleinere aantallen dan honingbijen. Een hommelkolonie bestaat uit enkele honderden hommels. Toch hebben hommels een meerwaarde doordat ze al vliegen bij een temperatuur van 8 ºC. Ook vliegen hommels onder slechtere weersomstandigheden. Daarnaast bezoeken hommels twee keer zoveel bloemen per minuut dan honingbijen en zijn hun werkdagen twee keer zo lang. Rond de 8 uur. Daarbij is hun actieradius wel beperkt tot 500 meter rondom de nestkast, terwijl de honingbij wel 10 maal verder vliegt.

Hommelkolonies leven zes tot tien weken. Als de koningin sterft, sterft binnen enkele weken alle volwassen hommels. In de tussentijd hebben ze wel voor jonge koninginnen gezorgd die onder gunstige omstandigheden zelf een nest in de grond graven of een geschikte nestplaats opzoeken. Vier hommelnesten per hectare schijnt al voldoende effect te scoren voor de bestuiving van de fruitbomen.

Om hommels in uw boomgaard te krijgen kunt u ook nestgelegenheden maken door een Terracottapot omgekeerd in te graven. Een dunne (PVC) buis of tuinslang met een diameter van 20 –25 mm geeft een kunstmatige ingang vanaf maaiveld naar de ingegraven omgekeerde pot. Voorzie de pot van mos als nestelmateriaal.

Lieveheersbeestje (Coccinellidae)
Lieveheersbeestjes zijn heel goede bladluisvreters. We moeten er dus voor zorgen dat we er veel hebben. De larve is licht- tot donkergrijs, op z'n grootst een millimeter of acht lang, platgeslagen torpedomodel met zes pootjes en op de rug oranje-achtige streepjes. De pop is helemaal onvindbaar: een zwart bolletje dat opeens een zeven- of tweestippig Lieveheersbeestje is. Donkerrood als het dier vroeg in het voorjaar uitkomt, want donkere kleuren absorberen de prille zonnewarmte beter, knalrood als het warmer is.
Lieveheersbeestjes overwinteren als volwassen individu. De eieren liggen meestal gegroepeerd aan de onderzijde van een blad in de buurt van bladluiskolonies. Zij voeden zich met alle ontwikkelingsstadia van insecten waaronder bladvlooien, bladluizen, schildluizen en cicaden Een lieveheersbeestlarve verorbert ongeveer 80 bladluizen per dag.
Voordat hij zich verpopt consumeert de larve zo’n zeshonderd bladluizen.

Lieveheersbeestjes overwinteren graag onder dorre bladeren op plekken die droog blijven of op z'n hoogst wat vochtig worden in de winter. Zorg daar in een geschikt afgelegen hoekje dus voor. Geschikt zijn rietmatten, alles wat op holle stengel lijkt en niet inwatert.

Hang ook Lieveheersbeestjeskastje in de buurt bij de fruitbomen. Zo’n kastje bied een schuilplaats aan lieveheersbeestjes bij koud en nat weer. Tevens is het een goede overwinteringsplek voor groepen lieveheersbeestjes.


Metselbij (Osmia)
Vroeg in het voorjaar omvat een goed bijenvolk 15.000 exemplaren. Daarvan blijft tweederde binnen voor de noodzakelijke activiteiten en trekt een derde eropuit. Als een volk minder sterk is, heeft het binnenwerk meer prioriteit en vliegen er minder bijen uit.

Wilde bijen zijn mogelijk belangrijker voor de bestuiving van fruitbomen dan de honingbij wanneer er geen bijenvolken in de boomgaarden geplaatst zijn of de bijenvolken minder goed zijn. Dan moeten we het voor de bestuiving meer hebben van solitaire (wilde) bijen, hommels en zweefvliegen. Niet alleen komen ze meer voor dan honingbijen, ze zijn ook maar liefst 120 maal efficiënter voor de bestuiving dan honingbijen. Dit komt omdat ze langere dagen maken, bij lagere temperaturen vliegen en minder nestelactiviteiten hebben. De honingbij vliegt hooguit vier uur per dag vanaf 12 ºc, de solitaire bijen vliegen acht uur per dag vanaf temperaturen van 8 ºC, tot 10 ºC. Daarbij is hun actieradius wel beperkt tot 500 meter, terwijl de honingbij wel 10 maal verder vliegt. De honingbij blijft niet in de buurt van een kleinere boomgaard, de wilde bij wel. Diezelfde voordelen bieden ook hommels. Vooral de metselbijen Osmia bicornis (rosse metselbij), en Osmia cornuta (gehoornde metselbij) zijn erg nuttig voor de bestuiving. De gehoornde metselbij verschijnt in het voorjaar (half maart tot eind april) als eerste. De rosse metselbij komt iets later (eind april tot begin juni). De vrouwtjes zijn effectieve bestuivers ook omdat ze het stuifmeel via de buikharen droog meenemen en makkelijk weer afgeven.
Door een onderzoek van landbouwuniversiteit Wageningen (2016) blijkt dat de wildebijen meer dan de helft van de totale bestuiving van appelbloesems voor hun rekening nemen.

Metselbijen staan bekend om hun enorm vredelievende gedrag en zijn dus geen enkel probleem voor de mens.
Vrouwtjes van de metselbij bouwen hun nesten in langwerpige holle ruimten zoals open voegen, gaten in kozijnen, onder dakpannen, verlaten keverholletjes en boomstronken. De eitjes die zijn gelegd, komen na enkele dagen uit en na enkele verpoppingen voor de winter komen de nieuwe metselbijen uit. Deze metselbijen blijven echter in hun nest tot na de winter. Het vrouwtje legt in de eerste broedcellen vaak eitjes die als dochter uitkomen, de laatste eitjes zijn mannetjes. Deze mannetjes maken dan eerst de weg vrij voor de vrouwtjes.

Hoe krijgen wij metselbijen in de boomgaard ? Vooral door het creëren van goede nestelmogelijkheden. De metselbij is eenvoudig te lokken door in de tuin een oude boomstronk te plaatsen met geboorde gaten van 0,5 tot 0,8 cm, bij voorkeur naar het zuidoosten gericht. We kunnen ook houtblokken plaatsen met geboorde gaatjes, bundels bamboestokken in de fruitbomen hangen, houten raten en takkenbossen langs de boomgaard leggen.
Denk er wel om dat de metselbijen er pas in komen als de gaten groot genoeg zijn. Een nadeel is dat je de mijten niet in toom kunt houden en dat het uitkomen van de jonge bijen niet is te regelen.
Interessante sites over wilde bijen zijn die van www.debijen.nlwww.mauerbienen.com en www.moorstuinen.nl. Hier kun je ook nestmaterialen bestellen alsmede cocons..

Behalve nestmaterialen is het ook belangrijk om een bloemenweide geschikt te maken voor vroegbloeiende mengsels speciaal voor de wilde bijen. Door deze maatregelen zal de populatie ieder jaar toenemen.


Oorworm
De Twentse naam voor oorworm is Gaffeltand.
Veel bloedluiskolonies worden door oorwormen al jong uitgeroeid. In de loop van juni komen de oorwormlarven (derde stadium) in de vruchtbomen. Eieren en klevertjes van de perebladvlo worden dan gretig geconsumeerd. In perenboomgaarden die relatief weinig last hebben van bladvlooien komen relatief veel oorwormen voor. Ook is aangetoond dat oorwormen aanzienlijke percentages eieren van de fruitmot kunnen opvreten. In appels is de groene appeltakluis een belangrijke prooi. In de gekrulde bladeren van de bloedvlekkenluis en bladrollers zijn de veroorzakers veelal verdwenen door vraat van de oorwormen, die de krullen verder blijven benutten als schuilplaats.
Tegen de verwachting in worden ook kommaschildluizen door hun schildje heen opgegeten. De gewone oorworm is dus een welkome gast in een moderne boomgaard. Hij bestrijdt tijdens zijn nachtelijke wandelingen veel schadelijke insecten.
Oorwormen overwinteren als paren in de grond. Een wijfje kan 20 tot 50 eieren leggen en de de larvale stadia duurt 40 à 50 dagen. Ze verkiezen een vochtige omgeving omdat ze gevoelig zijn voor uitdroging.  Daar ze verzot zijn op blad- schild- en bloedluizen, bladvlooien en jonge rupsen is het aan te raden om ervoor te zorgen dat u ze in de fruitbomen krijgt. Daarvoor hang ik in de fruitboom zogenaamde oorwormschuilplaatsen (nestplaatsen) voor het lokken van oorwormen in de fruitbomen. Deze omgekeerde bloempotten gevuld met stro hangen als nestmogelijkheden in elke fruitboom. Het beste werken stenen bloempotten als huisvesting daar de eigenschap van steen is dat het langzaam opwarmt door de zon en langzaam weer afkoelt. Ook het opnemen en afgeven van vocht gebeurt geleidelijk. Controleer wel minimaal 1 keer per jaar de bevestigingen en maak deze eventueel wat losser om afknelling te voorkomen.

Als je zomers wilt controleren of een potje is bevolkt door oorwormen hou de ene hand onder de pot en tik je met de andere hand tegen de pot aan. Vallen er nu zwarte korreltjes uit de pot, de uitwerpselen van de oorworm, dan is de pot bewoont.

Op de bloempotten kun je met een watervaste witte pen aangeven om welke fruitsoort het gaat.
Zelf druk ik de tekst af op een label van Dymo D1 Tape 12 mm breed, letterhoogte 7 mm (extra groot) zwart op wit.
Vervolgens spuit ik hierover heen een dun laagje “Plastic Primer”, bijvoorbeeld van de firma Motip. Dit laat ik dan enkele dagen drogen.
Als laatste schilder ik hierover, met een kwastje, doorzichtig watervaste blanke “Jachtlack farblos” van de firma Hydrant. Op deze wijze blijft de tekst wel 10 jaar lang zitten.

Regenworm
Regenwormen zorgen in eerste instantie voor afbraak en vervoer van compost naar de ondergrond en zijn de beste ploegers die er bestaan. Per vierkante meter gaat het normaal om vijfhonderd tot tweeduizend exemplaren. In drie jaar tijd gaat alle grond van de bovenste dertig centimeter een keer door de darmen van de wormen. Deze wormpjes bevorderen de structuur, waterdoorlaatbaarheid en vruchtbaarheid van de bodem. Regenwormen zorgen voor meststoffen, wel drie keer zijn eigen gewicht per dag, per jaar tussen de 4 en 8 kilo per vierkante meter zeer goede mest, en dragen bij aan het luchtig houden van de bodem. Daarnaast geven regenwormen slijmstoffen af aan de grond die weer bacteriën opleveren. Regenwormen zorgen ook voor een snellere vertering van de afgevallen bladeren. Door in het najaar, na het bladval, een dun laagje compost uit te strooien worden de regenwormen gestimuleerd, zodat de bladeren sneller opgeruimd worden. Belangrijke beestjes dus, voor een goede bodemstructuur waarin de fruitbomen staan.

Roofmijten
Roofmijten zijn 0,5 tot 1 mm groot, waardoor ze meestal over het hoofd gezien worden Het aantal in Nederland voorkomende roofmijten ligt boven de 300 soorten; alleen al op appelbomen kunnen 25 soorten roofmijten voorkomen. Roofmijten hebben (afhankelijk van temperatuur) een korte cyclus van 1 tot 2 weken. Roofmijten zijn waarschijnlijk de belangrijkste bestrijders van schadelijke, plantenetende mijten zoals de gewone kasspintmijt of bonenspint en de fruitspintmijt, maar ook roestmijten en galmijten. Alle stadia van deze prooien worden gegeten. Andere soorten hebben zich op bijvoorbeeld trips als prooi gespecialiseerd. Veel roofmijten kunnen in tijden dat hun prooien schaars zijn, ook tijdelijk overleven op stuifmeel, nectar of schimmels. Een gevarieerde omgeving met struiken en kruiden zorgt er meestal voor dat er ook een populatie roofmijten aanwezig is die plagen van spintmijten kunnen opruimen.

Spuit niet te vaak met zwavelhoudende middelen, want daarmee doodt je de roofmijt. Gebruik zonodig pyrethrinen.

Roofvlieg
De roofvlieg is een soort vlieg. Roofvliegen vangen hun prooi in de lucht: ze pakken ze met hun voorste poten en doorboren ze met hun snuit. Dan landen ze en eten hun prooi, op. Roofvliegen kunnen steken, dus ze oppakken is niet slim. Ze verorberen graag bastaardsatijnvlinders, bladrollers, uilen en mineerders, kleine wintervlinders, vliesvleugeligen en fruitmotten

Roofwantsen
De roofwantsen of bloemwantsen zijn 2 tot 6 mm lang en hebben een spitse steeksnuit. Zij zijn bruin-zwart van kleur met lichte vlekken op de dekschilden. Kenmerkend zijn het grote, driehoekige schildje achter het borststuk en de vleugels die in de voorste tweederde leerachtig (als een dekschild) zijn en achteraan voor eenderde doorzichtig zijn. En kenmerkend is de steeksnuit waarmee zij hun prooi uitzuigen. De eieren worden in het weefsel van bladeren gelegd. De larven zijn ovaal van vorm en lijken op het volwassen dier. Ze zijn licht- tot donkerbruin van kleur en eten hetzelfde voedsel als de volwassen dieren. In de winter gaan ze, wanneer het niet te koud is op zoek naar voedsel. Ze zuigen graag de eieren van bladluizen en bladvlooien uit. In de zomer leven ze vooral van bladluizen, maar vallen af en toe ook kleine rupsen, tripsen en andere insecten aan. In perenboomgaarden zijn ze verreweg de belangrijkste natuurlijke vijand van de perebladvlo. De perenbladvlo kan door insecticiden moeilijk worden bestreden. De volwassen roofwantsen kunnen zich ook met stuifmeel voeden en leven ongeveer 3-4 weken. Grotere schildwantsen vallen ook insecten zoals rupsen aan die zij leegzuigen.

Sluipwesp
Het bevruchte vrouwtje overwintert onder stukje schors of in het gras. Ook zijn er soorten die als pop in een bladluismummie overwinteren. Het vrouwtje legt met haar legboor een ei in haar prooi (vlinders en motten). Deze gastheer blijft in de meeste gevallen een tijdje voortleven. Elke sluipwesp is gebonden aan een bepaalde omgeving en treedt in bepaalde periodes van het jaar op. De lengte van sluipwespen varieert van 0,4 mm tot 10 mm. Ze hebben lange antennes waarmee ze hun gastheer of de geïnfecteerde plant ruiken.

Spinnen
Spinnen zijn geen insecten maar worden toch hier even benoemt. Alles wat 6 poten heeft valt onder insecten maar spinnen hebben 8 poten en zijn daardoor geen insecten.

De meeste spinnen hebben acht ogen, die vaak op een voor de diverse spinnenfamilies kenmerkende wijze zijn gerangschikt. Ze hebben acht poten en zijn meestal bruinachtig of grijs. Ze zijn 2- 20 mm groot. De mannetjes zijn gewoonlijk kleiner dan de vrouwtjes en hebben ook een andere bouw en een andere kleur. Jonge spinnen verspreiden zich vaak d.m.v. speciale spindraden. Zij laten zich aan deze draadjes meevoeren met de wind en bereiken zo nieuwe gebieden. In de herfst lijken weilanden soms met een deken van zulke draadjes bedekt. De vrouwtjes leven ongeveer 1-2 jaar. De mannetjes sterven kort na de paring. In de fruitteelt zijn spinnen die in de bomen klimmen belangrijke natuurlijke vijanden van bladluis- en rupsenplagen. Windschermen en hagen zijn daar een belangrijke overwinteringsplek voor spinnen.

Weekschildkevers (Cantharis obscura)
Weekschildkevers zijn smalle, langwerpige kevers van 5 tot 15 mm met lange sprieten en poten. Zoals de naam al zegt zijn hun dekschilden niet stijf, maar zacht en buigzaam. Veel weekschildkevers zijn oranje en/of blauwgrijs van kleur, kleuren die aan oude uniformen doen denken. Daarom worden ze ook wel ‘soldaatjes’ genoemd. Enkele soorten soldaatjes kunnen in de zomer massaal op schermbloemen van bijv. berenklauw en pastinaak voorkomen om daar van de nectar en het stuifmeel te snoepen. Maar daarnaast zijn het rovers die ook op bladluizen en andere kleine insecten jagen. De larven leven op de grond als jagers op kleine insecten en andere beestjes. Weekschildkevers kunnen een bijdrage leveren aan het opruimen van bladluizen en rupsen van de wintervlinder.

Zweefvliegen
De meeste zweefvliegen zijn tussen de 5 en 10 mm groot en zijn vaak geel-zwart gestreept. Ze worden vanwege hun kleurenpatroon vaak met wespen verward. De gelijkenis met wespen en bijen beschermt ze dikwijls voor aanvallen van vijanden zoals vogels. Ze zijn echter gemakkelijk als vliegen te herkennen door hun grote ogen, korte voelsprieten en omdat zij slechts één paar vleugels hebben. Kenmerkend is dat zweefvliegen bijna op één plaats stil in de lucht kunnen staan, vandaar hun naam. Ze sporen al vliegend bladluiskolonies op om daar hun eitjes op af te zetten. De eieren zijn langwerpig glazend wit en hebben aan de buitenkant een netvormige structuur. Ze worden afzonderlijk of in kleine groepjes gelegd. De larven zijn half doorzichtige maden tot 15 mm lang zonder poten en bewegen zich voort als slakken. De larven van de verschillende soorten zijn heel verschillend van vorm en kleur. Ze verpoppen in een druppelvormig bruin of groen omhulsel. Larven van bladluisetende soorten kunnen in 2 weken wel 700 luizen opvreten. De larven van zweefvliegen zijn daardoor efficiënte bestrijders van bladluizen.


 
Adverteren

Bezoekers

We hebben 100 gasten online